De geschiedenis van de Europese cultuur in vogelvlucht

De geschiedenis van de Europese cultuur kan worden verdeeld in perioden met ieder een eigen karakter. Vaak beginnen dergelijke perioden als een negatieve reactie op de voorafgaande periode, maar bijna altijd ontwikkelen ze na verloop van tijd eigen waardevolle karaktertrekken. Uiteraard zijn er, afhankelijk van de zaken waarop men de aandacht richt, veel verschillende indelingen mogelijk.

200-500 De laatste eeuwen van het Romeinse rijk
Tot de laatste uitbreidingen van het West-Romeinse rijk behoorden Gallië (55 v.C.) en het grootste deel van Brittannië (43 n.C). Hierna ontstond een lange periode van vrede (de “pax Romana”), waaraan in de 3e eeuw een einde kwam door inwendige politieke problemen en invallen van de Germanen. Toch wist keizer Diocletianus (r. 285-305) de orde voorlopig weer te herstellen. Na de dood van keizer Theodosius in 394 werd het rijk verdeeld onder zijn twee zoons: Arcadius kreeg het Oost-Romeinse en Honorius het West-Romeinse Rijk. Hierna zette de ontwrichting van het West-Romeinse Rijk zich in versneld tempo voort en in 476 bezegelde het afzetten van de laatste Romeinse keizer het einde hiervan. In Nederland was reed omstreeks 410 een einde aan het Romeinse gezag gekomen.
     In tegenstelling tot de Grieken ontwikkelden de Romeinen geen theoretische wetenschap en geen hoge vormen van kunst. Hun sterkste punt was hun vermogen tot organisatie en zij bereikten hun grootste prestaties op het gebied van de rechtswetenschap en de grootschalige techniek: stedenbouw, grote bouwwerken, aquaducten, heerwegen, koopvaardijschepen.

500-1000 Europa zelfstandig
Na de val van het Romeinse rijk raakten de steden en de heerwegen in verval en het wereldlijke bestuur werd grotendeels overgenomen door de kerk. De eerste samenhangende rijken die hierna ontstonden waren dat van Karel de Grote (r. 768-814) op het continent en dat van Alfred de Grote (r.871-901) in Brittannië. In de 9e en 10e eeuw werd het prille West-Europa van alle kanten bedreigd: in het zuiden door de Arabieren, in het noorden door de Vikingen en in het oosten door de Magyaren (Hongaren). Theoretische wetenschap werd nauwelijks nog beoefend, maar in de kloosters bewaarde men oude handschriften. Er vond echter wel belangrijke technische ontwikkeling plaats: in noordelijk Europa werd door de invoering van de ploeg met twee wielen, het paard als trekdier en het drieslagstelsel de opbrengst van de landbouw vertienvoudigd. In het Britse “Domesday Book” (1086) worden niet minder dan 5624 watermolens opgesomd.

1000-1200 De romaanse periode: de take off van Europa
Omstreeks het jaar 1000, toen de Chinese en de Arabische cultuur (Harun al-Raschid, Bagdad) tot stilstand kwamen, begon de take off van Europa. Deze was allereerst te zien aan de opkomst van de steden en de grote activiteit op het gebied van de kerkbouw (romaanse stijl). Maar nog fundamenteler was de ontwikkeling van het abstracte denken, zoals die tot uiting kwam in de scholastiek. Er ontstond grote interesse voor de oude Griekse logica (vooral Aristoteles), waarvan de belangrijkste geschriften aanvankelijk alleen maar via Arabische vertalingen toegankelijk waren. Tot de pioniers van de scholastiek behoorden Anselmus van Canterbury (1033-1109) en Abelardus (1079-1141). Tussen 1000 en 1200 ontwikkelde zich ook de meerstemmige zang en het is aannemelijk dat ook deze een uiting was van de nieuwe tendens tot abstrahering in het denken.

1200-1400 De gotische periode: de grote opbloei van het abstracte denken
Rond 1200 kwam de ontwikkeling van een op abstract denken gerichte mentaliteit in een stroomversnelling. Men ziet dit allereerst in de zich rond 1160 in Frankrijk ontwikkelende gotische bouwkunst, waarbij de nog van de Romeinen afkomstige zware, zelfdragende dakgewelven werden vervangen door een skelet van dragende ribben met vulgedeelten daartussen. Rond 1200 voegden in Bologna, Parijs en Oxford de reeds lang bestaande scholen zich samen tot universiteiten. In dezelfde tijd werd in de zangschool van de in aanbouw zijnde Notre Dame in Parijs tweestemmige en weldra ook vierstemmige liturgische zang ingevoerd. Ook de logica nam een hoge vlucht. Terwijl het Griekse abstracte denken zich vooral ontwikkeld had aan de hand van de wiskunde, kan men zeggen dat het Europese abstracte denken zich vooral ontwikkelde aan de hand van de logica.

1400-1600 De renaissanceperiode: humanisme / door de eigen waarneming verliezen oude autoriteiten hun gezag
Omstreeks 1400 ontstond er, beginnend in Italië, een grote afkeer van het scholastische denken. Een belangrijke voorloper was de dichter Petrarca (1304-74), die van mening was dat naast de “studia divinitatis” (theologie) ook de “studia humanitatis” (studies van de menselijkheid) beoefend moesten worden. Zijn navolgers, de “humanisten”, verschoven de wetenschappelijke interesse naar vakken als grammatica, retorica, dichtkunst, recht, geschiedenis en ethica. Samenhangend met het humanisme ontstond in Italië ook een nieuwe, niet meer op het kloosterleven georiënteerde levensstijl en begon men de cultuur van de oude Romeinen te idealiseren. In Rome ontstond het verlangen de stad in zijn oude luister te herstellen en renaissancepausen begonnen aan de herbouw van het Vaticaan, de Sint Pieter en de stad zelf.
     Hoewel de renaissanceperiode met het humanisme zelfverzekerd was begonnen ging hij vanaf omstreeks 1520 over in een tijd van onzekerheid. Oorzaken hiervan waren onder andere de twijfel aan het gezag van de traditionele autoriteiten, de kennismaking met andere culturen tengevolge van de ontdekkingsreizen (1492: Columbus, 1497: Vasco da Gama, 1519-22: Magelhaes), het begin van de reformatie (1517) en groeiende kritiek op de oude, statische visie op het heelal (Copernicus: 1514/1543). Men ziet deze onzekerheid weerspiegeld in de beweeglijkheid (en soms melancholie) van de toenmalige kunst (het maniërisme).

1600-1750 De barok: Lodewijk XIV / de natuurwetenschap vindt zijn vaste methode
In de laatste decennia van de 16e eeuw ontstond een streven om te komen tot meer orde en discipline. In de Rooms-katholieke kerk trachtte men de besluiten van het concilie van Trente (1545-63) door te voeren en absolutistische heersers als Lodewijk XIV (1643-1715) trachtten in hun land alle touwtjes in handen te krijgen. Ook de dichtkunst en de muziek werden meer geordend (denk aan het beroemde constante barokritme). In de beeldende kunst bleef de fascinatie voor beweging uit de tijd van het maniërisme bestaan, maar nu trachtte men deze ook te binden aan regels.
     De 17e eeuw was tevens de periode van de “mechanisering van het wereldbeeld” en dit werkte door in de visie op het zonnestelsel: had men dit vroeger gezien als een organisme, vanaf 1600 ging men het zien als een mechanisme, een soort uurwerk. In de fysica ontwikkelden Galilei, Kepler, Descartes en tenslotte Newton de zogenaamde experimentele onderzoeksmethode door enerzijds vast te houden aan het belang van de eigen waarneming en anderzijds veel meer wiskunde toe te passen.

1750-1790 De verlichting: de mondige burger / introductie van de tijdsfactor in het denken
Na de dood van Lodewijk XIV in 1715 begon men zich af te keren van het absolutisme en het daarbij behorende strenge Franse classicisme. Auteurs als Montesquieu en Voltaire betoogden dat een regime als dat van Lodewijk XIV geen goddelijk scheppingsgegeven was, maar min of meer toevallig historisch was gegroeid. Samenhangend hiermee ontstond een grote belangstelling voor geschiedenis en rond 1750 ontstond de visie dat de wereld niet beheerst wordt door een onveranderlijke kosmische orde, maar in een voortdurend proces van verandering en ontwikkeling verkeert. Dit betekent dat in het denken de tijdsfactor werd ingevoerd. In de biologie leidde dit tot het ontstaan van de eerste evolutietheorieën.

1790-1840 De romantiek: men ziet overal autonome krachten aan het werk / de ontdekking van de diepte van de psyche
Het denken van de verlichtingsfilosofen liep uit op de Franse revolutie in 1789 en het gewelddadige, door niemand gewilde verloop hiervan liet zien dat de geschiedenis niet maakbaar is, maar dat hierin autonome krachten werkzaam zijn die hun eigen weg gaan. Samenhangend hiermee begon men in deze tijd overal de werking van autonome krachten te bespeuren, niet alleen in de geschiedenis, maar ook in de diepte van de menselijke psyche en in de natuur. De gedachte vatte post dat deze natuurkrachten op de een of andere manier “onsterfelijk” zijn, dat als ze op de ene plaats verdwijnen op een andere plaats weer tevoorschijn komen.

1840-1880 Liberalisme: welvaart voor ieder die hard werkt
Romantische denkers als Schelling en Hegel waren aanhangers van de filosofie van het “idealisme”, dat wil zeggen dat zij meenden dat in de werkelijkheid de “idee” (de geest) primair is en dat daaruit de materie voortkomt (in nuchtere religieuze termen: eerst was er God en die schiep de materiële wereld). Rond 1840 vond er echter een “materialistische omslag” plaats en begonnen denkers als Feuerbach en Marx te betogen dat de materie primair is en dat de geest daaruit voortkomt. Dit had een grote politieke invloed.
     Maar ook op andere gebieden werkte de materialistische omslag door. In de natuurfilosofie werd de gedachte van de onsterfelijkheid van de natuurkrachten in 1842 “gematerialiseerd” tot de wet van “behoud van energie” (Duits: “Erhaltung der Kraft”). In de biologie werd de romantische gedachte van de drang van naar zelfrealisatie strevende, scheppende krachten in 1859 door Darwin “gematerialiseerd” tot het mechanisme van de natuurlijke selectie. In de economie ontstond de notie van de scheppende kracht van de vrije concurrentie.
     Omstreeks 1840 begonnen ook de eerste treinen te rijden en dit leidde tot een grote opbloei van de economie. De gedachte ontstond dat ieder individu die hard werkt tot welvaart kan komen.

1880-1914: Neoromantiek en sociaaldarwinisme
Maar in 1873 vond de grote beurskrach plaats en mede hierdoor kwam er een einde aan het vooruitgangsgeloof van het liberale tijdvak. De gevoelswereld uit de tijd van de romantiek keerde terug, maar in een verhevigde en meer fatalistische vorm. De overal doordringende “Lebensphilosophie” (Schopenhauer, Nietzsche) leerde dat het leven vooraf gaat aan het rationele denken. Uit de biologische evolutietheorie van Darwin ontwikkelde zich het sociaaldarwinisme dat gedachten als “struggle for life” en “survival of the fittest” beleidsmatig wilde toepassen in de politiek.
     Omstreeks 1900 begon een reactie op de loodzware neoromantiek, maar het was over het algemeen een gevoelloze en harde reactie, die bewust wilde breken met de harmonie van de bestaande maatschappij en soms zelfs geweld verheerlijkte. In de kunst ziet men dat weerspiegeld in de opkomst van het expressionisme. Er ontstond een sfeer waarin oorlog gemakkelijk kon worden geïdealiseerd.

1918-1939: Een immense bloei van de wetenschap tussen de wereldoorlogen
Na de eerste wereldoorlog en het verdrag van Versailles ontstond er, vooral in Duitsland, een periode van verbittering en onzekerheid, waarin alleen de ideologieën van het communisme en het fascisme perspectief leken te bieden. Merkwaardigerwijze kwamen in deze gespannen tijd de kunst (vele vormen van expressionisme) en de wetenschap tot grote bloei. De relativiteitstheorie van Albert Einstein (1905-15) kreeg bekendheid en circa 1925-30 werd door Niels Bohr en zijn collega’s de geheimzinnige en paradoxale quantummechanica ontwikkeld.

1945-heden: na de tweede wereldoorlog
In 1945 ging Hitler-Duitsland ten onder, maar de vijandschap tussen het sovjetcommunisme en het westen groeide. In 1949 werd de NAVO opgericht en in 1955 als tegenhanger hiervan het Warschaupact. Hiermee begon de koude oorlog, die leidde tot “hete” oorlogen in Korea (1950-53) en Vietnam (c.1960-75). De koude oorlog duurde voort tot in 1985 Michail Gorbatsjov aan het bewind kwam, hetgeen in 1989 leidde tot opheffing van het ijzeren gordijn en het uiteenvallen van het sovjetimperium.
     Ondertussen vond er een enorme technische en wetenschappelijke ontwikkeling plaats: de ruimtevaart, de computer, het internet en de mobiele telefoon. In de astronomie werd het bewijs voor de oerknal geleverd (1965) en werden de zwarte gaten ontdekt (1969). In de biologie werd de DNA-structuur ontrafeld (1953) en dit leidde tot een immense ontwikkeling van het erfelijkheidsonderzoek.
     Maar veel morele vragen bleven onopgelost. In 1960 werd in Amerika de anticonceptiepil geïntroduceerd (in Nederland in 1964), hetgeen leidde tot een vrijere seksuele moraal en een relativering van het monogame huwelijk. Is dat goed of is dat verkeerd? In Europa neemt de invloed van de georganiseerde godsdienst snel af. Goed of verkeerd? Door massale immigratie verandert de samenstelling van de Europese bevolking sneller dan ooit tevoren. Goed of verkeerd? Opvallend is dat de discussie over dergelijke problemen steeds wordt beïnvloed en misschien zelfs gedomineerd door herinneringen aan de tweede wereldoorlog (politieke correctheid en moreel verbod op superioriteitsgevoelens, racisme en discriminatie). Velen lijken deze oorlog te willen nemen als ijkpunt voor vrijwel alle moraal. Goed of verkeerd?