Verzameling opvattingen over individuele en collectieve schuld


I. Individuele en collectieve schuld van personen

Bloedwraak. Algemeen wordt aangenomen dat men in de oudheid collectiever over de schuld van personen dacht dan tegenwoordig. Een bekend voorbeeld is de bloedwraak. Wanneer een lid van stam A een lid van stam B doodde was de gehele stam B verplicht hiervoor wraak te nemen. Hiervoor was het echter niet nodig om de dader zelf te doden, maar was het doden van een ander lid van stam A ook voldoende. Kennelijk beschouwde men niet alleen de oorspronkelijke dader als schuldig, maar ook zijn hele stam.

Plaatsbekledende straf. In het oud-Babylonische wetboek Codex Hammoerabi (ca. 1780 v.C.) is het volgende artikel te vinden: Wanneer een bouwer [..] een huis heeft gebouwd, maar zijn werk niet goed gedaan heeft, zodat het huis [..] instort en hij als gevolg daarvan de eigenaar van het huis om het leven brengt, zal deze bouwer gedood worden. [..] Wanneer hij als gevolg daarvan de zoon van de eigenaar van het huis om het leven brengt, zal de zoon van deze bouwer gedood worden. De zoon wordt hier dus niet schuldig bevonden, maar krijgt wel de straf van zijn vader. Dit wordt het beginsel van de plaatsbekleding genoemd. Zie: H.A.Brongers (1960): Oud-oosters en bijbels recht.

De dader van godslastering is zelf strafbaar. In een Oud-Assyrisch wetboek van omstreeks 1350 v.C. staat het volgende artikel: Wanneer een vrouw, hetzij de echtgenote van een awelu (heer?), hetzij de dochter van een awelu, een godslastering heeft uitgesproken of zich aan lichtzinnige taal te buiten is gegaan, moet de vrouw daarvoor zelf de straf dragen; men zal daarvoor noch haar echtgenoot, noch haar zonen of dochters kunnen vervolgen. Hier ziet men een duidelijk voorbeeld van de in het recht van het Midden-Oosten plaats vindende verschuiving van collectieve naar individuele verantwoordelijkheid. Zie Brongers, p. 136.

Collectieve zondeval. In het bijbelboek Genesis wordt een verklaring gegeven voor het leed in de wereld. Deze verklaring is dat Adam (de mens) heeft gezondigd en daarom is verdreven uit het paradijs. Jahwe sprak hierbij tot de mens: Omdat gij van de boom hebt gegeten is de aarde om uwentwil vervloekt [..] doornen en distelen zal hij u voortbrengen [..] in het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten [..] totdat gij tot de aardbodem wederkeert. Hier wordt Adam dus weliswaar individueel ter verantwoording geroepen, maar al zijn nakomelingen erven automatisch zijn schuld.

Vergelding tot in het derde en vierde geslacht. In het bijbelboek Exodus (wellicht 1600-1400 v.C.) staat: Gij zult u geen gesneden beeld maken [..]. Gij zult u voor die niet buigen [..] Want Ik, de Here uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht [..] (Exodus 20). Hier is dus sprake van collectieve vergelding (en misschien ook van collectieve schuld).

Niet zwichten voor de meerderheid. Exodus 23: Gij zult de meerderheid in het kwade niet volgen, noch in een rechtsgeding getuigenis afleggen met de meerderheid mee. [..] Ook zult gij een onaanzienlijke niet voortrekken in zijn rechtsgeding.

Collectief bederf. Psalm14: De HEERE heeft uit de hemel neergezien op de mensenkinderen, om te zien of er iemand verstandig was, iemand die God zocht. Zij allen zijn afgedwaald, tezamen zijn zij verdorven; er is niemand die goed doet, zelfs niet één. Allen zijn zij afgedwaald, allen ontaard, geen van hen deugt, niet één.

Individuele verantwoordelijkheid bij Jeremia (ca. 645 - 587 v.C.): In die dagen zal men niet meer zeggen: de vaders hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden der kinderen zijn slee (stroef) geworden. Maar ieder zal om zijn eigen ongerechtigheid sterven (Jeremia 31).

Individuele verantwoordelijkheid bij Ezechiël (ca. 600 v.C): Hoe komt gij er toe [te zeggen]: de vaders hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden der kinderen zijn slee geworden? [..] Een zoon zal niet mede de ongerechtigheid van zijn vader dragen, en een vader zal niet mede de ongerechtigheid van de zoon dragen (Ezechiël 18).

Jezus van Nazareth. Lukas 13: En die achttien mensen die omkwamen bij het instorten van de toren van Siloam, denkt u dat die meer gezondigd hadden dan alle andere inwoners van Jeruzalem? Nee, zeg ik u. Maar als gij geen nieuw leven begint zult u allemaal omkomen, evenals zij.

De veroordeling van Jezus. Jezus kon niet veroordeeld worden volgens het Romeinse recht (vertegenwoordigd door Pilatus) want dit recht had geen betrekking op religieuze twisten. Maar een groep joodse doordrijvers (vertegenwoordigd door Kajafas) bleef met allerlei argumenten aandringen op zijn veroordeling. Pilatus zwichtte en verklaarde in het openbaar: “Ik ben onschuldig aan zijn bloed”, waarop de menigte antwoordde met: “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen” (Matteüs 27). Het is niet gemakkelijk te begrijpen wat de menigte hiermee bedoelde, maar kennelijk nam men hier een collectieve verantwoordelijkheid op zich. Later is op grond hiervan bij sommige theologen de visie ontstaan dat “de joden” (dus alle joden) schuldig waren aan Jezus’ veroordeling en dat droeg bij aan het ontstaan van antisemitisme. Maar men vergeet hierbij dat Jezus en de discipelen ook joden waren. Jezus werd veroordeeld door een kleine joodse subgroep. Het was een intern-joodse aangelegenheid.

Augustinus (354-430): erfzonde. Augustinus meende dat een mens individueel schuldig staat tegenover God en de oorzaak hiervan was volgens hem dat een mens het eenvoudig niet voor elkaar krijgt om een leven zonder zonde te leiden. Volgens deze opvatting heeft een mens dus individuele schuld. Maar dat geldt voor alle leden van de groep mensheid en daarom wordt hier vaak de term “collectieve schuld” gebruikt. Men zou dat kunnen beschouwen als slordig woordgebruik, want deze schuld is niet te herleiden tot een collectieve daad. Augustinus’ opvatting heeft echter tegelijkertijd nog een ander aspect: de mensheid was volgens hem als groep (vertegenwoordigd door Adam) in het paradijs in zonde gevallen. Hier is dus wèl sprake van een collectieve daad en als men het zo bekijkt mag hier wèl de term “collectieve schuld” worden gebruikt.

Sigmund Freud. Deze grondlegger van de psychoanalyse had een eigen versie van de mythe van de oerzonde: Eens op een dag kwamen de uitgedreven broeders bij elkaar, doodden de vader en aten hem op en maakten zo aan de vaderhorde een eind. - De totemmaaltijd, wellicht het eerste menselijke feest, zou de herhaling en het herinneringsfeest zijn geweest van deze gedenkwaardige en misdadige daad, waarmee zoveel een aanvang nam: de sociale organisaties, de zedelijke beperkingen en de godsdienst (Totem und Tabu, 1913). Hoewel Freud de term zelf niet gebruikte leverde hij ook de bouwstenen voor de theorie van het bestaan van een zondebokmechanisme. Deze theorie kent momenteel vele versies (bijvoorbeeld die van René Girard), een gangbare is de volgende: na de eerste wereldoorlog waren de Duitsers gefrustreerd door de verloren oorlog en de werkloosheid, hierdoor ontstond agressie (Dollard en Miller: frustratie geeft agressie) en deze werd vervolgens gericht op de joden (Freud: displacement of agression). Maar men kan zich afvragen of hier niet simpelweg sprake was van een verkeerd aanwijzen van de oorzaak/schuldige (en natuurlijk van een totale mateloosheid bij de vergelding).

C.G.Jung. Deze Zwitserse psychiater publiceerde in 1945 zijn boek “Nach der Katastrofe” en dit maakte in het Duitsland van na de oorlog veel indruk. Hij stelde, zonder de schuld van de Duitsers aan de gruwelijkheden van de oorlog te verdoezelen, dat deze toch ook een uiting was van een algemene ziekte van de Europese cultuur.

Martin Niemöller. Deze Duitse theoloog, die zeven jaar in concentratiekampen had doorgebracht, zei in 1946 tegen Duitse theologiestudenten: “Ik ben schuldig omdat ik nog leef. Als ik feller had geprotesteerd, zoals mijn plicht was, had ik hier niet gestaan”.

Simon Wiesenthal. Deze (oorspronkelijk) architect richtte in 1947 (Linz) en 1961 (Wenen) documentatiecentra op voor de vervolging van nazi-oorlogsmisdadigers. Hij was van mening dat alle nazi-misdadigers opgespoord en veroordeeld moesten worden, zonder amnestie. Maar tegelijkertijd was hij van mening dat naoorlogse Duitsers part nog deel hadden aan deze misdaden. Los van deze in zichzelf logische gedachtegang kreeg hij veel kritiek voor zijn werkwijze en zijn fantasievolle omgang met de waarheid.

Helmut Kohl. Deze bondskanselier van Duitsland (1982-98) sprak in 1984 bij een bezoek aan Israël van “Die Gnade der späten Geburt”.

Daniel Goldhagen. Deze Amerikaanse politicoloog sprak in zijn geruchtmakende boek “Hitler’s willing executioners” (1996) van collectieve schuld van de Duitsers.

Laura Starink: Duitse wortels; Mijn familie, de oorlog en Silezië (2013). De auteur gaat op zoek naar de wereld van haar ouders en voorouders in Silezië en ontdekt dat deze leefden aan de rand van het Derde Rijk, ver weg van de oorlogsmachinerie van Hitler. Haar conclusie is dat collectieve schuld niet bestaat.


II. Individuele en collectieve schuld van landen

De oudste wetboeken, zoals die van Hammoerabi, lagen hoofdzakelijk op het gebied van het privaatrecht, dus op het gebied van relaties tussen personen. Voor de relaties tussen de volken (of staten) golden allerlei traditionele en intuïtieve regels, maar men deed weinig pogingen die te formaliseren en op schrift te stellen. Maar wel werd er in de oudheid veel nagedacht over de concrete vraag wanneer het voeren van een oorlog gerechtvaardigd is en dit impliceert de mogelijkheid van schuldig zijn aan het voeren van een ongerechtvaardigde oorlog. Pas in de 16e en 17e eeuw begon men in Europa serieus aan het ontwikkelen van een meer algemeen volkenrecht.

Plato (ca. 427-347 v.C.) over oorlogvoering. Plato stelde hiervoor verschillende regels, zoals: geen expansieve aanvalsoorlogen en verdedigingsoorlogen pas als andere middelen zijn uitgeput. Het doel van de oorlog moet vrede zijn. Hij maakte scherp onderscheid tussen een oorlog met barbaren (die van nature tot de vijanden behoren) en een oorlog met andere Grieken, die eigenlijk een “onenigheid” genoemd zou moeten worden. Bij laatstgenoemde oorlogen zullen beschaafde Griekse burgers geen huizen verbranden, geen akkers verwoesten, geen verknechting of uitroeiing nastreven. Ze zullen niet alle bewoners van een staat als vijanden beschouwen, maar alleen de aanstokers van het geschil. Ze zullen het geschil slechts laten bestaan totdat de schuldigen door de onschuldige slachtoffers verplicht zullen worden hun straf te ondergaan (DeStaat V 16).

Aristoteles (384-322 v.C.) over oorlogvoering. Aristoteles heeft betrekkelijk weinig over oorlog geschreven en zijn opvattingen kwamen in grote lijnen overeen met die van Plato: ook volgens hem mocht oorlog alleen gevoerd worden terwille van de vrede (Ethica Nicomachea X 7 1177 b 4; Politeia VII 14 1333 a 35) en hij keurde met name oorlogen af die gevoerd worden om de buren te overheersen of om mensen tot slaaf te maken die niet verdienen om slaaf te zijn (Politeia VII 14 1333 b 40). Maar op één punt ging hij iets verder dan Plato: terwijl deze het gedrag van de beschaafde Griekse burgers als maatstaf nam stelde Aristoteles ergens de vraag: Maar wat als de oorzaak van de oorlog onrechtvaardig is? (Politeia I 6 1255 a 24). Kennelijk maakte hij (zonder overigens dieper op deze vraag in te gaan) onderscheid tussen rechtvaardige en onrechtvaardige oorzaken van oorlogen. Daarnaast bracht hij in zijn Politeia een uiterst belangrijke gedachte naar voren, namelijk dat de meeste militaire staten (die wetgevers hebben die oorlog willen voeren ter wille van de oorlog zelf) alleen maar veilig zijn zolang ze oorlog blijven voeren en dat deze (aan decadentie) ten onder gaan in een tijd van vrede. Daarom zijn wetgevers te blameren wanneer ze [hun burgers] niet leren hoe in vrede te leven (Politeia VII 14 1334 a 9).

Cicero (106-43 v.C.). Deze Romeinse advocaat leefde in de tijd dat Caesar Gallië veroverde (58-51 v.C.) en er in zijn kring bezinning op zaken als staat en oorlog ontstond. Verspreid door zijn redevoeringen en traktaten vindt men een redelijk compleet beeld van zijn visie op oorlog (zie L. de Blois en anderen: Rechtvaardiging van de oorlog, 1987). Een van zijn opvattingen was dat een oorlog rechtvaardig is als hij dient om verloren zaken (rebus repetilis) terug te krijgen, dus als hij dient voor het herstel van de status van vóór de oorlog. Maar eerst moet men onderhandelen!

Augustinus (354-430) over rechtvaardige oorlog. Zijn opvattingen werden nader uitgewerkt door Thomas van Aquino (1225-74). Korte samenvatting van het resultaat: a. Ius ad bellum (recht tot oorlog). (1) Alleen ter verdediging of ter bescherming van derden (legitimiteit), (2) Geen bijbedoelingen (intentie), (3) Alleen als laatste redmiddel, (4) Alleen bij geldige leidinggevende autoriteit. b. Ius in bello (recht tijdens oorlog). (1) Proportioneel, (2) Weinig burgerslachtoffers.

Calvijn over het recht van opstand. Volgens zijn Institutie (1536-59) is het geoorloofd om in opstand te komen tegen een “onrechtvaardige regering”, maar alleen als dat gebeurt onder leiding van lagere overheidspersonen of van een door God verwekte “openbare verlosser”. Hiermee wordt dus erkend dat een overheid schuldig kan zijn aan misdaden (zelfverrijking, onderdrukking).

Hugo de Groot. Deze schreef het baanbrekende werk “De iure belli ac pacis” (1625) (over het recht van oorlog en vrede) en werd daarmee een van de grondleggers van het volkenrecht. Vorsten en staten mogen om vier redenen oorlog voeren: zelfverdediging, herstel van eigendom, voldoening van vorderingen en bestraffing van ernstige overtredingen. Deze overtredingen definieerde hij vanuit het natuurrecht, waarin wordt gesteld dat allerlei zaken uit zichzelf goed of slecht zijn, onafhankelijk van bijbelse openbaring.

De Westfaalse verdragen (1648). Deze verdragen vormen een belangrijk politiek en historisch moment omdat hierbij in Europa een duidelijk systeem van nationale staten ontstond. Dit leidde weldra tot de theorie dat de vrede in Europa het beste gegarandeerd kan worden door een machtsevenwicht, waarbij geen enkele staat zoveel macht kan krijgen dat hij de andere kan overheersen. Misschien mag men zeggen dat hiermee het psychologische “recht” ontstond om een land dat te veel macht dreigt te krijgen te ondermijnen en te bestrijden.

Het verdrag van Versailles. In artikel 231 wordt gesteld dat Duitsland en zijn bondgenoten de verantwoordelijkheid dragen voor alle door hen veroorzaakte verliezen en schade die de geallieerde staten, hun bondgenoten en dier burgers hebben geleden als gevolg van de agressie van Duitsland en zijn bondgenoten. In deze formulering vallen twee dingen op. In de eerste plaats dat hier gesproken wordt over de “verantwoordelijkheid” voor de oorlog en niet over de (morele) “schuld”. De Duitsers hebben deze formulering echter ervaren als het toekennen van een morele schuld en waren hierover zeer verontwaardigd. Artikel 231 was echter nodig om de grondslag te leggen voor artikel 232, waarin Duitsland het betalen van een (financiële) schadeloosstelling werd opgelegd. In de tweede plaats valt op dat hier wordt gesproken van “Duitsland en zijn bondgenoten” en dit betekent dat men Duitsland en zijn bondgenoten een collectieve schuld toekende (dus in de betekenis van collectieve schuld van landen).

De Verenigde naties. Het Handvest (1945) hiervan bevat 19 hoofdstukken, waaronder de hoofdstukken VI (Vreedzame regeling van geschillen), VII (Optreden met betrekking tot bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede en daden van agressie) en XIV (Internationaal gerechtshof). Organisatorisch worden de werkzaamheden van de V.N. vooral aangestuurd door 6 bestuursorganen, waaronder het Internationaal Gerechtshof en de Veiligheidsraad. In het handvest komen moreel beladen termen als (morele) schuld, straf en sancties niet voor, het is duidelijk bedoeld om op pragmatische wijze toekomstige oorlogen te voorkomen.

Wiedergutmachung. De Duitse bondrepubliek sloot in 1952 een verdrag waarbij Wiedergutmachungs-betalingen aan de Joodse oorlogsslachtoffers werd geregeld.