Toelichting
De term “groot-Europese gedachte” is hier gekozen naar analogie van de term “groot-Duitse gedachte”. In de 19e eeuw waren Engeland en Frankrijk machtige imperialistische mogendheden en was Duitsland verdeeld in kleine staatjes. Maar omstreeks 1848 werd hier het verlangen steeds sterker om een eenheidsstaat te vormen met een eigen grondwet. De vraag rees welke omvang deze staat moest hebben en de meerderheid koos voor de klein-Duitse gedachte: een eenheid zonder Oostenrijk. Het lukte de goedwillende maar onervaren politici echter niet om de plannen te realiseren. Maar in 1862 werd Otto von Bismarck benoemd tot minister-president en hij slaagde er in met “Realpolitik” en “Blut und Eisen” de gewenste eenheidsstaat tot stand te brengen. In 1871 werd het Duitse keizerrijk uitgeroepen met keizer Wilhelm I als eerste keizer.
        Tegelijkertijd begon Bismarck te benadrukken dat de eenheidsstaat nu voltooid was en zich moest gaan richten op consolidatie. Keizer Wilhelm I was echter een aanhanger van de groot-Duitse gedachte en zijn kleinzoon en opvolger Wilhelm II was dat ook. Dit leidde tot onenigheid tussen Wilhelm II en Bismarck en tenslotte diende de laatste zijn ontslag in. Na de eerste wereldoorlog werd de Oostenrijk-Hongaarse monarchie gesplitst en dit schiep de mogelijkheid de groot-Duitse gedachte nieuw leven in te blazen. Dit werkte door in de ideeën van het nationaalsocialisme. Momenteel ziet het er naar uit dat de EU niet de wijsheid van Bismarck bezit en onophoudelijk blijft streven het eigen territorium te vergroten.